Titre : | Troebel Water : Momenten over politieke van participatie aan cultuur, jeugd en sport | Type de document : | texte imprimé | Auteurs : | Collectif, Auteur | Editeur : | Brussel : Demos vzw | Année de publication : | 2013 | Importance : | 96 p | ISBN/ISSN/EAN : | 978-90-814339-9-0 | Langues : | Néerlandais | Catégories : | Politique culturelle
| Index. décimale : | D.01. Politiques culturelles | Note de contenu : | De participatie van kansengroepen aan cultuur, jeugd en sport stond nog nooit zo hoog op de agenda. Overheden onderschrijven dat het draagvlak voor cultuur, jeugdwerk en sport recht evenredig is met de toegankelijkheid ervan. De aangehouden beleidsfocus op participatie heeft heel wat organisaties aan het denken gezet. Cultuurhuizen, sportclubs en jeugdorganisaties zijn zich bewust van zogenaamde ‘participatiedrempels’ waarmee hun potentiële publieken of leden geconfronteerd worden. Steeds vaker kaarten [J1] ze die aan met gerichte maatregelen en acties. De aangehouden beleids- en praktijkfocus op participatie van kansengroepen heeft er ook voor gezorgd dat organisaties vaker in dialoog gaan met specifieke doelgroepen, al dan niet via mediërende organisaties uit onderwijs, integratie, welzijn of de sociale sector. De specifieke focus op ‘vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede’, bijvoorbeeld, zorgt ervoor dat lokale cultuur-, jeugd- en sportactoren steeds vaker nauw samenwerken met OCMW’s en armoedeorganisaties. Dergelijke dynamieken worden meer en meer vanzelfsprekend. Deze evoluties zijn bewonderenswaardig en wijzen op een hoge mate van betrokkenheid bij mensen die zich in een maatschappelijk kwetsbare situatie bevinden. Dit lijkt hoopgevend, maar alle inspanningen en retoriek ten spijt merken we dat er ten gronde weinig verandert: niet enkel verzandt het participatiebeleid nog te vaak in een doelgroepenbeleid, maar ook – en vooral – gaat de maatschappelijke situatie van de mensen waarop het beleid zich richt erop achteruit. En natuurlijk kan participatie aan cultuur, jeugd en sport niet als wondermiddel tegen allerlei maatschappelijke mankementen dienen, maar omgekeerd mogen we toch ook niet te snel vrede nemen met een pleister op een houten been. Denken we. We menen enkele tendensen te kunnen onderscheiden die bijdragen aan de beperkte slagkracht van het werken voor en met kansengroepen. Een eerste trend is dat participatie aan cultuur, jeugdwerk of sport in een consumptielogica is terechtgekomen: zowel de beleidsbenadering als de ‘geest’ van de samenleving zijn ervan doordrongen. Voor iedereen, maar ook voor kansengroepen, geldt dat we participanten zien als mensen die, vanuit hun individuele voorkeur, een aanbod al dan niet consumeren. Om die consument over de streep te halen zijn heel wat maatregelen en methodieken voorhanden: participatiedrempels moeten omlaag en sociale of culturele competenties moeten omhoog, zodat aansluiting op het bestaande aanbod kan worden verzekerd. In deze optiek zijn we nog enkel bezig met het ‘hoe’ en veel minder met het ‘waarom’ van participatie. De politieke betekenis van participatie van kansengroepen aan cultuur, jeugd en sport raakt zo ondergesneeuwd door een al te methodische focus. Een tweede tendens die verband houdt met depolitiserende ontwikkelingen is een algemene maatschappelijke focus op ‘goed bestuur’. Vooral de politieke wereld meet zijn succes af aan de mate waarin problemen goed gemanaged worden en er zo weinig mogelijk bestuurlijke turbulentie ontstaat. Dit impliceert ook dat middenveldorganisaties, die zich almaar vaker in een spanningsvolle verhouding tot politiek en beleid bevinden, steeds explicieter worden verleid tot een beleidsuitvoerende rol, met steeds minder handelingsmarge tot gevolg. In deze dynamiek wil pragmatisme het weleens halen van ideologische kaders, en hollen we van indicatorenmeting naar indicatorenmeting zonder ruimte om nog stil te staan bij succes en falen. En politiserend werken kan natuurlijk niet zonder dit ‘leeraspect’ en de daaraan verbonden noodzakelijke handelingsmarge voor organisaties om hun agenda bij te sturen. Een derde tendens is onderdeel van deze bestuurslogica en het streven naar efficiëntie en professionalisme: we werken aan participatie van kansengroepen vanuit een verkokerd landschap. Beleidsmakers, maar ook praktijkwerkers, denken in sectorspecifieke decreten en regelgeving en in functies en typologieën eigen aan subsectoren. De dynamische realiteit, en al zeker de complexe situatie voor [J2] kansengroepen, laat zich uiteraard moeilijk vangen in deze hokjes, en dus hebben we een torenhoog probleem van reactiesnelheid en duurzame impact. De oplossing wordt nu verwoord in termen van ‘netwerksturing’, ‘open coördinatiemethode’, ‘transversaal’ werken en andere goocheltrucs. En vaak zien we inderdaad dat dit leidt tot goede correcties op de sectorgebonden logica, maar zal dit ons in staat stellen om een echt andere dynamiek te genereren? We zijn voorzichtig. Deze drie tendensen zijn – jammer genoeg – geen ideologische inkleuringen van een verhaal dat zoekt naar verontschuldigende antwoorden: ze zijn gewoon de realiteit. In die zin hebben we het niet over negatief of positief, maar wel over de vraag hoe we zullen omgaan met deze trends. En de vraag of we, gezien deze realiteit, nog kunnen geloven in een meer politieke doorwerking van participatie van kansengroepen aan cultuur, jeugd en sport. Indien we meenden van niet, dan hadden we dit nummer niet gemaakt. We doen er ook geen kwaad mee om het discours waarin we opereren op tijd en stond eens wat te ‘veronzekeren’. Tenslotte is het goed vissen in troebel water. |
Troebel Water : Momenten over politieke van participatie aan cultuur, jeugd en sport [texte imprimé] / Collectif, Auteur . - Brussel : Demos vzw, 2013 . - 96 p. ISBN : 978-90-814339-9-0 Langues : Néerlandais Catégories : | Politique culturelle
| Index. décimale : | D.01. Politiques culturelles | Note de contenu : | De participatie van kansengroepen aan cultuur, jeugd en sport stond nog nooit zo hoog op de agenda. Overheden onderschrijven dat het draagvlak voor cultuur, jeugdwerk en sport recht evenredig is met de toegankelijkheid ervan. De aangehouden beleidsfocus op participatie heeft heel wat organisaties aan het denken gezet. Cultuurhuizen, sportclubs en jeugdorganisaties zijn zich bewust van zogenaamde ‘participatiedrempels’ waarmee hun potentiële publieken of leden geconfronteerd worden. Steeds vaker kaarten [J1] ze die aan met gerichte maatregelen en acties. De aangehouden beleids- en praktijkfocus op participatie van kansengroepen heeft er ook voor gezorgd dat organisaties vaker in dialoog gaan met specifieke doelgroepen, al dan niet via mediërende organisaties uit onderwijs, integratie, welzijn of de sociale sector. De specifieke focus op ‘vrijetijdsparticipatie van mensen in armoede’, bijvoorbeeld, zorgt ervoor dat lokale cultuur-, jeugd- en sportactoren steeds vaker nauw samenwerken met OCMW’s en armoedeorganisaties. Dergelijke dynamieken worden meer en meer vanzelfsprekend. Deze evoluties zijn bewonderenswaardig en wijzen op een hoge mate van betrokkenheid bij mensen die zich in een maatschappelijk kwetsbare situatie bevinden. Dit lijkt hoopgevend, maar alle inspanningen en retoriek ten spijt merken we dat er ten gronde weinig verandert: niet enkel verzandt het participatiebeleid nog te vaak in een doelgroepenbeleid, maar ook – en vooral – gaat de maatschappelijke situatie van de mensen waarop het beleid zich richt erop achteruit. En natuurlijk kan participatie aan cultuur, jeugd en sport niet als wondermiddel tegen allerlei maatschappelijke mankementen dienen, maar omgekeerd mogen we toch ook niet te snel vrede nemen met een pleister op een houten been. Denken we. We menen enkele tendensen te kunnen onderscheiden die bijdragen aan de beperkte slagkracht van het werken voor en met kansengroepen. Een eerste trend is dat participatie aan cultuur, jeugdwerk of sport in een consumptielogica is terechtgekomen: zowel de beleidsbenadering als de ‘geest’ van de samenleving zijn ervan doordrongen. Voor iedereen, maar ook voor kansengroepen, geldt dat we participanten zien als mensen die, vanuit hun individuele voorkeur, een aanbod al dan niet consumeren. Om die consument over de streep te halen zijn heel wat maatregelen en methodieken voorhanden: participatiedrempels moeten omlaag en sociale of culturele competenties moeten omhoog, zodat aansluiting op het bestaande aanbod kan worden verzekerd. In deze optiek zijn we nog enkel bezig met het ‘hoe’ en veel minder met het ‘waarom’ van participatie. De politieke betekenis van participatie van kansengroepen aan cultuur, jeugd en sport raakt zo ondergesneeuwd door een al te methodische focus. Een tweede tendens die verband houdt met depolitiserende ontwikkelingen is een algemene maatschappelijke focus op ‘goed bestuur’. Vooral de politieke wereld meet zijn succes af aan de mate waarin problemen goed gemanaged worden en er zo weinig mogelijk bestuurlijke turbulentie ontstaat. Dit impliceert ook dat middenveldorganisaties, die zich almaar vaker in een spanningsvolle verhouding tot politiek en beleid bevinden, steeds explicieter worden verleid tot een beleidsuitvoerende rol, met steeds minder handelingsmarge tot gevolg. In deze dynamiek wil pragmatisme het weleens halen van ideologische kaders, en hollen we van indicatorenmeting naar indicatorenmeting zonder ruimte om nog stil te staan bij succes en falen. En politiserend werken kan natuurlijk niet zonder dit ‘leeraspect’ en de daaraan verbonden noodzakelijke handelingsmarge voor organisaties om hun agenda bij te sturen. Een derde tendens is onderdeel van deze bestuurslogica en het streven naar efficiëntie en professionalisme: we werken aan participatie van kansengroepen vanuit een verkokerd landschap. Beleidsmakers, maar ook praktijkwerkers, denken in sectorspecifieke decreten en regelgeving en in functies en typologieën eigen aan subsectoren. De dynamische realiteit, en al zeker de complexe situatie voor [J2] kansengroepen, laat zich uiteraard moeilijk vangen in deze hokjes, en dus hebben we een torenhoog probleem van reactiesnelheid en duurzame impact. De oplossing wordt nu verwoord in termen van ‘netwerksturing’, ‘open coördinatiemethode’, ‘transversaal’ werken en andere goocheltrucs. En vaak zien we inderdaad dat dit leidt tot goede correcties op de sectorgebonden logica, maar zal dit ons in staat stellen om een echt andere dynamiek te genereren? We zijn voorzichtig. Deze drie tendensen zijn – jammer genoeg – geen ideologische inkleuringen van een verhaal dat zoekt naar verontschuldigende antwoorden: ze zijn gewoon de realiteit. In die zin hebben we het niet over negatief of positief, maar wel over de vraag hoe we zullen omgaan met deze trends. En de vraag of we, gezien deze realiteit, nog kunnen geloven in een meer politieke doorwerking van participatie van kansengroepen aan cultuur, jeugd en sport. Indien we meenden van niet, dan hadden we dit nummer niet gemaakt. We doen er ook geen kwaad mee om het discours waarin we opereren op tijd en stond eens wat te ‘veronzekeren’. Tenslotte is het goed vissen in troebel water. |
|